Huisvesting Nijlgans

Omheining

De omheining voor het verblijf van nijlganzen dient ten minste anderhalve meter hoog te zijn. Beter kan de omheining twee meter hoog zijn. Een omheining dient namelijk niet alleen te zorgen dat de ganzen niet kunnen ontsnappen. Roofdieren en andere ongewenst ongedierte dienen niet bij de ganzen te kunnen komen. De mazen van de draad mogen niet groter zijn dan vijf centimeter. Voor de ganzen mogen de mazen groter zijn, maar dan kan ongedierte de watervogels bereiken. Het beste is om aan de onderzijde een strook gaas te plaatsen met mazen van één centimeter. De afrastering kan het beste doorlopen tot in de grond, tot een diepte van dertig centimeter. Om vossen buiten het verblijf te houden, dienen ook stroomdraden rond het hele verblijf gespannen te worden. De stroomdraden worden met isolatoren vastgemaakt en worden dicht tegen de afrastering geplaatst. Vijf centimeter onder elke stroomdraad dient een draad te worden gespannen die in verbinding staat met de aarde. Een vos die tegen geplastificeerde draad aan springt, maakt immers geen contact meer met de aarde. Dat heeft hetzelfde effect als een vogel die op een hoogspanningsmast zit. Een stroomdraad en aardedraad op een hoogte van vijftig centimeter en op anderhalve meter hoogte, is voldoende om in principe alle roofdieren buiten te houden. Het spannen van extra stroomdraden, biedt natuurlijk nog meer zekerheid. De kwaliteit van verschillende schrikdraadapparaten kan sterk variëren. Wanneer bij een licht apparaat een grasspriet tegen de stroomdraad groeit, vloeit meteen veel stroom weg. Bij een krachtiger apparaat branden takjes zelfs door, zodat de stroomlek snel wordt verholpen. Aan de buitenkant rondom het verblijf kan op de grond tegen de afrastering een rij trottoirtegels geplaatst worden. Ongedierte kan dan nog moeilijker onder het gaas door graven.
Het is ook mogelijk om een net te plaatsen boven de ganzen, om het perk musvrij te maken. Alle mazen van het net en de afrastering mogen dan niet groter zijn dan één centimeter. Mussen eten van het voer van de ganzen mee en kunnen ziektes overbrengen. Kraaiachtigen eten eieren en kuikens. Blauwe reigers eten kuikens en diverse soorten roofvogels verstoren de rust.
Waarschijnlijk zijn er maar weinig mensen bij wie die de afrastering van het watervogelverblijf aan alle bovenstaande eisen voldoet. Het kan natuurlijk ook makkelijker en het verblijf wordt bijvoorbeeld niet ongediertevrij gemaakt. In de dichte bebouwing zullen meestal minder roofdieren zitten, dan buiten de bebouwde kom en in het open veld.

Ondergrond

Een belangrijk onderdeel van een ganzenverblijf is de vijver. De vijver kan worden gemaakt van beton, folie of polyester. Bij het ontwerp van de vijver dient erover nagedacht te worden, hoe de vijver schoon kan worden gemaakt. Water van een watervogelvijver zal snel vies worden. De ganzen drinken van het water en wassen zich erin, maar ook ontlasting komt in het vijverwater terecht. Het is voor de gezondheid en conditie van het verenpak van groot belang dat het water schoon en helder is.
Een makkelijke manier om de vijvers schoon te houden, is om vers bronwater toe te voegen. Dit kan het beste worden opgepompt uit de grond. Grondwater heeft een constante temperatuur. In de winter voelt het water warm aan en bevriest niet, zolang vers water in de vijver blijft stromen. In de zomer is het water koel. Continu dient vers bronwater in de vijver te stromen. Bij een overloop aan de vijver kan het overtollige water wegstromen.
Grondwater is het beste voor nijlganzen, maar niet noodzakelijk. Het water dient, als geen doorstroming plaatsvindt, wel regelmatig ververst te worden. De vijver dient eerst leeggemaakt te worden. Bij de aanleg van de vijver dient er rekening mee gehouden te worden, dat de vijver makkelijk leeggemaakt kan worden. Water kan verwijderd worden met een dompelpomp. Ook kan het water door een buis onder de grond wegstromen. De buis begint op het laagste punt van de vijver. Ook de laatste resten water met meestal veel modder en ontlasting kunnen dan wegspoelen.
De nijlganzen dienen moeiteloos uit de vijver te kunnen komen. Langs de vijverranden dienen ondiepe plaatsen te zijn, waar de vogels de vijver uit kunnen lopen. In en langs de vijver kunnen waterplanten worden geplaatst, maar door één koppel ganzen zullen planten vaak snel worden opgegeten.
Voor ganzen is het gunstig, als een groot deel van het verblijf met gras begroeid is. Het gras dient heel kort te zijn, omdat nijlganzen anders niet makkelijk kunnen grazen met hun korte snavels. Op plaatsen waar watervogels veel staan, is het onmogelijk om het gras groen te houden. Hier kan een dikke laag zand gestrooid worden. Wanneer het gras doorloopt tot aan de vijverrand, zullen de ganzen erlangs waarschijnlijk modderplaatsen creëren. Er kan voor gekozen worden om de eerste meter vanaf de rand een laag zand te strooien. Ook kapotte schelpen zijn functioneel. Het zand of de schelpen dienen ten minste zo hoog komen te liggen als de vijverrand. Het liefst zelfs iets hoger, want anders kan hier water blijven staan. Ook grint en keien behoren tot de mogelijkheden voor de vijverrand. Grote keien mogen geen belemmering voor de ganzen vormen om uit de vijver te kunnen komen.
Het is wel aan te raden om het perk aan te planten met diverse soorten vaste planten. Zo wordt de natuurlijke situatie nagebootst. Om een nest in te maken kan ook een strook lang gras aan de kanten blijven staan. De ganzen kunnen dan bovendien beschut en uit de wind zitten.
Er bestaan vele soorten siergrassen en bamboesoorten, die geschikt zijn voor watervogelperken. Voorbeelden van andere soorten geschikte planten zijn de hosta, de daglelie, varens, bont liesgras en de bonte dovenetel.

Onderhoud

Het vijverwater dient regelmatig ververst te worden. Zelfs als continu grondwater in de vijver stroomt, vormt toch een laag slip op de bodem. Enkele malen per jaar dient de vijver schoongemaakt te worden. Indien geen doorstroom in het water zit, dient de vijver veel vaker schoongemaakt te worden. In sommige gevallen dient dat meerdere malen per week te gebeuren. Dat is afhankelijk van de waterinhoud van de vijver en de bezetting ervan. De verzorger dient zelf te bepalen of het water nog schoon genoeg is.
Op plaatsen waar de watervogels graag staan, zal veel mest komen te liggen. Langs de vijverrand zal dat waarschijnlijk het geval zijn. Als op deze plaatsen zand ligt, dient de toplaag ervan verwijderd te worden en eventueel aangevuld te worden met nieuw zand. Schelpen en stenen kunnen met de tuinslang afgespoten worden. Ganzen die op hun eigen ontlasting staan, kunnen pootontstekingen krijgen.

Maten

De minimale afmeting voor een geschikte vijver is 2 vierkante meter. Een loopruimte met een minimale afmeting van 100 vierkante meter is aan te bevelen.