Geslachtskenmerken van de wandelende tak

15augustus2005
EZNC
In een populatie wandelende takken zijn de mannetjes kleiner en dunner dan de vrouwtjes. Bij de gevleugelde soorten hebben de mannen vaak langere vleugels. Vrouwtjes kunnen meestal niet vliegen.
Bij vrouwelijke nimfen is vaak al vroeg de legboor of eiglijder (de 'ovipositor') te zien, aan de onderzijde van de laatste drie achterlijfssegmenten. Bij een aantal soorten komen gynandromorfen voor, dit zijn vrouwtjes met mannelijke eigenschappen.
Het mannetje heeft aan de onderzijde van de laatste twee achterlijfssegmenten een geslachtsorgaan (de 'vomer')Deze ziet er vaak uit als een verdikking. Daarnaast heeft het mannetje heeft 2 uitsteeksels (claspers) aan het uiteinde van het lichaam. Deze passen precies op putjes in het vrouwelijk achterlijf. Alleen claspers van de goede soort kunnen de vrouwtjes bij de paring vasthouden. Zo worden kruisingen meestal voorkomen.
Meer over de verzorging van wandelende takken