Functionele morfologie van vissen

27april2011
Auteur: Susanne Driessen, EZNC
Functionele morfologie is een tak binnen de biologie die niet alleen kijkt naar de anatomie (bouw, uiterlijk) van een organisme (plant of dier), maar ook kijkt welke functie met die bouw samenhangt (gedrag, eetgewoonten, passende leefomgeving).
Omdat vissen evolutionair gezien aan de basis staan van de ontwikkeling van gewervelde dieren, is en wordt er veel onderzoek gedaan naar de morfologie van vissen. Dit kan dan weer vertaald (geëxtrapoleerd) worden naar hogere gewervelden.

Het uiterlijk van een vis bepaalt mede de manier van leven van die vis en de plaats van leven van die vis. Maar ook bepaalt de omgeving het uiterlijk en (eet)gedrag van de vis. En het gedrag heeft weer invloed op het uiterlijk en leefgewoonten. Op die manier hangen uiterlijk, omgeving en gedrag met elkaar samen (zie illustratie, logie = leer van …)

Om een visvorm goed te bepalen, worden diverse delen van de binnen- en buitenkant van een vis opgemeten. De formaten van deze delen vertellen met wat voor soort vis je te maken hebt.
Alles wat een vis doet is toegespitst op het vinden van voedsel en het verwerken ervan, om uiteindelijk genoeg energie te hebben om te kunnen voortplanten.
Over de verwerking van voedsel door vissen gaat een volgend stuk.

Ogen worden gebruikt om voedsel op zicht te vinden. Dit gebeurt vooral in helder water. Een “zichtjager” heeft vrij grote ogen. Als het water iets troebeler is, zijn de ogen groter. Bij echt troebel water heeft “zichtjagen” geen zin en is ooggrootte niet van belang.

Het formaat van de mond bepaalt het formaat van de voedselbrokken die naar binnen kunnen. Dit wordt gemeten aan de “gaap”grootte (maximale open stand van de mond). De mondgrootte kan dus limiterend zijn. Het aangezogen water wordt weer afgevoerd door de kieuwen, die uit het water eventueel voedseldeeltjes en in ieder geval de zuurstof filteren (zoals landdieren lucht inademen en in de longen zuurstof opnemen). Meer kieuwoppervlak geeft een groter vermogen om zuurstof op te nemen. Dit is vooral voor snelle jagers die veel zuurstof nodig hebben van belang.

De lichaamsvormen en -verhoudingen zeggen wat over de stroomlijn en zwemmethode. Een lang lichaam dat ongeveer even hoog als breed is, is het best gestroomlijnd. Dit vergemakkelijkt het zwemmen (snelheid en afstand). Een hoog en kort lichaam is juist voor manoeuvreren (tussen rotsen, wierbossen ed.) maar zorgt niet voor snelheid. Soms heeft het lichaam extra bescherming in de vorm van stekels, bepantsering, of doordat de vis zich makkelijk verstopt (wegkruipen of camouflage).